Over interpretatie
In 1983 werd de Franse filosoof Paul Ricoeur (1913-2005) door een onderzoeker aan Cambridge gevraagd hoe hij zijn eigen werk zag in relatie tot de context waarin hij werkte. In zijn korte essay “Over interpretatie” komt hij tot een genuanceerd en boeiend antwoord, en dit essay kan ons zicht geven op de kern van zijn theorie, een kern die gevormd zou worden door narrativiteit, oftewel door een studie van verhalen. Zo'n antwoord kan ons verrassen. De mens heeft altijd verhalen verteld — maar maakt dat ze tot stof voor filosofen, die geïnteresseerd zijn in de waarheid en niet in verzinsels? Wat is er zo bijzonder aan verhalen dat ze de kern werden van Ricoeurs denken?
In een serie van blogposts zal ik het belangrijke maar moeilijke essay "Over interpretatie" bespreken. Mijn doel is hierbij vooral om lezers met interesse in Ricoeurs filosofie grondig te introduceren tot zijn denken, waardoor mijn besprekingen langer zullen zijn dan andere bijdragen aan deze blog. Alle referenties en citaten (door mij vertaald) verwijzen naar de Franse versie van deze tekst uit Du Texte à l'Action. Het essay bestaat uit drie delen en in deze post zal ik een begin maken aan een bespreking van het eerste gedeelte. Hierin leg ik uit dat Ricoeurs interesse in verhalen volgt uit zijn belangstelling voor de taal, de tijd, en de structurerende vermogens van tekst.
Verhalen tussen feit en fictie
Laten we, echter, voordat ik begin met de uitleg van “Over interpretatie”, eerst even stilstaan bij hoe belangrijk verhalen in onze levens zijn. Onze relatie tot verhalen gaat verder dan verveelde avondjes series kijken op de bank. Het is geen understatement om te stellen dat onze levens van verhalen aan elkaar hangen. Dat begint al bij onze allereerste momenten op aarde. Niemand herinnert zich zijn geboorte, dus om te begrijpen wat er gebeurde op de dag dat onze levens begonnen, kunnen we niet zonder verhalen van ouders, familie, of andere naasten die erbij waren toen wij — rood en gillend — de eerste keer ademhaalden en met het hele avontuur van het zijn begonnen. Maar ook gedurende het leven geven verhalen structuur. Denk er maar eens over na. Als iemand je vraagt wie jij bent, kan je dan anders dan een verhaal vertellen over waar je vandaan komt, wat je meemaakte, hoe je werd wie je bent? Zelfs na ons einde blijven de verhalen komen. Als onze lichamen het begeven, leven we nog voort als karakters in de verhalen die onze nabestaanden met elkaar delen. Socrates zei ooit dat het leven alleen de moeite waard is als het onderzocht is. Maar datzelfde geldt voor een verteld leven. Zonder verhalen zouden we niet veel meer zijn dan een serie feiten op een gortdroog CV.

Verhalen maken een groot deel uit van wie wij zijn.
Hoewel het dus duidelijk is dat verhalen belangrijk zijn, houdt onze afhankelijkheid van het vertellen toch ook iets ongemakkelijk — zeker voor filosofen die hunkeren naar waarheid. Zijn verhalen namelijk niet altijd ook ficties, dat wil zeggen, verzinsels die nooit helemaal samenvallen met de waarheid? Zelfs als we proberen niets aan de waarheid toe te voegen, lijkt een verhaal onmiddellijk de werkelijkheid te vertekenen. Het is onmogelijk om iets te vertellen zoals het was: als we vertellen, dan laten we onvermijdelijk details weg, we maken keuzes in wat de nadruk krijgt en wat niet, we bepalen waar we ons verhaal beginnen en eindigen, etc.. Iemand anders — een advocaat bijvoorbeeld — kan daarom op basis van dezelfde feiten een tegenovergesteld verhaal vertellen, daarmee de werkelijkheid op z'n kop zetten. Als we dus willen begrijpen wie wij zijn of wat er gebeurd is, moeten we dan eerder bij de feiten blijven en al die narratieve ficties uit het raam mieteren? Helpen verhalen ons om onszelf te begrijpen of voeren ze ons vooral bij de neus?
Ricoeur zal zich telkens bewust zijn van bovenstaande spanningen en hij begint "Over interpretatie" daarom met een uitleg van waarom hij nu juist geïnteresseerd in verhalen. Hij benoemt in het bijzonder drie elementen van verhalen aan te merken die zijn interesse hebben als filosoof. Deze drie elementen kunnen ons helpen te begrijpen waarom een denker zoveel waarde hecht aan narrativiteit. Ze onderstrepen namelijk overtuigingen die we in de rest van Ricoeurs werk ook tegenkomen, zoals de vernieuwende vermogens van de literatuur, het belang van geschiedschrijving, en de grenzen van de filosofie.
Alle taal doet ertoe
De eerste opmerking die Ricoeur maakt over zijn narratieve interesse sluit aan zijn fascinatie voor de vermogens van de taal in de breedste zin van het woord. Ricoeur licht toe dat hij als filosoof geïnteresseerd is in de volledige rijkdom van de taal, dat wil zeggen, in alle vormen waarin zij gebruikt wordt en dus ook in verhalen. Dat wil dus zeggen dat Ricoeur niet alleen geïnteresseerd in een droge, logische analyse van het menselijk bestaan. Hij gelooft juist dat er waarheid te vinden is in alle manieren waarop de mens het bestaan naar de taal brengt — via de filosofie, maar ook via symbolen en verhalen. Al deze expressievormen leggen volgens Ricoeur iets bloot van het bestaan, waardoor ze de aandacht van de filosoof verdienen.

Volgens Paul Ricoeur zien we de wereld altijd door de bril van alles wat we gelezen en geleerd hebben.
Deze eerste opmerking sluit aan bij de hermeneutische achtergrond van Ricoeurs denken, waarover ik in een latere blogpost meer zal schrijven. Hermeneutiek is de filosofie van interpretatie, oftewel, een filosofie die stelt dat de mens zich altijd op een interpreterende manier openstelt voor dat wat is. Concreet betekent dit dat we de wereld altijd zien door de bril van voorgaande ervaringen, van de tradities waartoe we behoren, maar ook van de verhalen waarmee we opgegroeid zijn. Vanuit deze gedachte is het daarom filosofisch interessant om te bestuderen hoe al deze taaluitingen onze relatie tot de wereld structureren, waardoor ook verhalen een filosofische relevantie kunnen krijgen. Verhalen staan ons namelijk toe om onze ervaringen op een bepaalde manier te duiden en van betekenis te voorzien.
Verhalen en tijd
De eerste opmerking van Ricoeur laat daarmee de enorme reikwijdte zien van zijn denken, omdat hij alles wat in de taal gebeurt de moeite van het bestuderen waard vindt. Maar het spreekt voor zich dat je als filosoof niet alle taaluitingen tegelijkertijd kunt bestuderen, omdat dit tot een eindeloos project zou leiden. Daarom legt Ricoeur in een tweede opmerking uit dat zijn interesse in verhalen een bepaalde focus heeft. Hij veronderstelt een eenheid achter de veelheid van vertellingen en de vormen waarin verhalen bestaan. Ze hebben allemaal, zo stelt Ricoeur, te doen met de tijd. In zijn woorden:
Alles wat verteld wordt [in verhalen] gebeurt in de tijd, heeft tijd nodig [om verteld te worden], ontwikkelt zichzelf temporeel; en wat zich in tijd ontwikkelt kan verteld worden.
Hiermee bedoelt Ricoeur dat het altijd tijd kost om te vertellen, terwijl alle verhalen zelf ook over het verstrijken van de tijd gaan. De vertelde tijd kan zelfs veel sneller gaan dan de tijd die het duurt om iets te vertellen, zodat een verhaal van enkele minuten zonder problemen over duizenden jaren kan vertellen.
Doordat verhalen altijd raken aan de tijd, staat dit ons volgens Ricoeur toe om de veelheid aan vertelvormen als een eenheid te bestuderen. Het is belangrijk om dit in ons achterhoofd te houden als we Ricoeurs werk bestuderen. Zijn theorie is niet een richtingloze verkenning van alles wat verhalen kunnen doen in de wereld. In tegendeel, Ricoeur werkt altijd toe naar de vraag hoe verhalen de menselijke ervaring van de tijd van structuur voorzien en hoe ze daarmee de mens helpen om de tijd — dit raadselachtige 'fenomeen' begrijpelijk kunnen maken.

Verhalen geven volgens Ricoeur structuur aan de menselijke ervaring van tijd. Alle verhalen spelen met de tijd.
Ricoeur schreef dit essay in 1983, het jaar waarin hij ook het eerste deel van zijn omvangrijke Tijd en Narratief trilogie zou publiceren, waarin Ricoeur onderzoekt hoe fictie en geschiedschrijving samen de menselijke ervaring van de tijd begrijpelijk maken. Doordat Ricoeur stelt dat alle verhalen de menselijke ervaringen van de tijd “aanduid[en], organizer[en], en verhelder[en]”, kan hij in zijn theorie zowel (fictieve) literatuur als geschiedschrijving bespreken. Vaak worden fictie en geschiedenis juist apart behandeld, omdat de fictie vrij is van de claim op de waarheid die historici wel moeten maken. Ricoeurs focus op beide vormen van vertellen zal hem enerzijds toestaan uit te leggen waarom de fictie meer waarheid bevat dan we normaal denken, terwijl de geschiedenis poëtischer is. Hierop kom ik in een latere blopost terug. Geschiedenis helpt ons het verleden te begrijpen op zo’n manier dat we er bewust van worden hoe dit verleden doorwerkt in het heden. De literatuur helpt ons vervolgens om in de verbeelding de verschillende relaties tot de tijd te verkennen, waarmee we ons open kunnen stellen voor een andere toekomst.
Geen verhaal zonder plot
Het derde en laatste element dat Ricoeur benoemt in "Over interpretatie" is dat hij geïnteresseerd is in hoe verhalen als teksten gestructureerd zijn. Deze focus op structuur komt niet uit de lucht vallen. Verhalen zijn teksten die langer zijn dan één regel, en de effecten die ze op ons hebben volgen dus onder andere uit de manier waarop ze intern georganiseerd zijn. Is het inderdaad niet interessant dat een verhaal ons alleen kan raken en iets kan leren door de manier waarop het geschreven is, dat wil zeggen, door de manier waarop de ene zin op de andere volgt? Wat maakt het dat een tekst als een verhaal ons niet alleen informatie kan geven, maar ons kan meevoeren in werelden die misschien wel helemaal niet bestaan? Hoe doen teksten dit eigenlijk? Volgens Ricoeur is het idee van het plot een sleutel tot een antwoord op deze vraag.
Verhalen bereiken hun effecten doordat ze zich organiseren langs de lijnen van een plot, een term die Ricoeur overneemt van Aristoteles/’ Poëtica. In de Poëtica schrijft Aristoteles dat het plot [muthos] verwijst naar hoe de verschillende incidenten of gebeurtenissen van een verhaal een geheel worden. Het plot is dus niet alleen wat er gebeurt in een verhaal, maar ook hoe we alle gebeurtenissen zien als onderdeel van één verhaal. Kortom, een plot schept de samenhang die maakt dat een verhaal niet alleen een opsomming is van dingen die na elkaar gebeuren, maar dat we deze gebeurtenissen als een eenheid kunnen zien. Aristoteles merkt op dat het plot om dit te bereiken een begin, een midden, en een eind moet hebben; alleen dan kan een plot een geheel zijn. Om dit effect van eenheid te bereiken moet het plot daarom altijd selecteren in wat het vertelt en wat het weglaat, omdat niet alles relevant is voor de eenheid van het verhaal. Ricoeur zegt dat we daarom het plot beter kunnen zien als een organiserende kracht eerder dan een organisatie: het is via het plot dat het verhaal tot een samenhangend geheel wordt gevormd.

Verhalen structureren een veelheid aan gebeurtenissen, omstandigheden, karakters, etc. tot een betekenisvolle eenheid.
Deze stelling heeft een belangrijk gevolg voor Ricoeur, namelijk dat verhalen een structuur aanbrengen die we niet zomaar kant-en-klaar in de wereld vinden. Een plot is dus niet zomaar een 'imitatie' van de werkelijkheid, maar laat ons op een bepaalde manier naar deze wereld kijken. Het 'begin' van een verhaal, bijvoorbeeld, ligt niet al klaar in de wereld om ons heen. Dat zien we bijvoorbeeld terug in het gegeven dat mijn begin — mijn geboorte — alleen een begin was voor mij, maar niet voor mijn ouders, bij wie een liefdesgeschiedenis voorafging aan hun keuze om een gezin te worden. Handelingen en gebeurtenissen altijd volgen uit zaken die eraan voorafgingen — ze verschijnen pas als begin, midden of einde als ze deel worden van een verhaal. Ze zijn volgens Ricoeur daarom het gevolg van de structuur die een plot aan de ervaring geeft:
[G]een handeling is een begin behalve in het verhaal dat het in gang zet; geen handeling vormt een midden behalve als het een verandering is van het lot in het vertelde verhaal […], geen handeling vormt op zichzelf een einde behalve als het een gang van zaken afrondt in het vertelde verhaal.
Kortom, de structuur die ons toelaat om handelingen of gebeurtenissen te zien als deel van een geheel vinden we niet al in de wereld maar wordt in de wereld gebracht door het plot. Daarmee helpen verhalen dus om eenheid te vinden in een chaotische wereld, waarin de samenhang van handelingen, omstandigheden, motieven, etc. niet altijd meteen duidelijk is en vaak helemaal ontbreekt.
We hebben nu drie belangrijke elementen aan verhalen gezien, welke ze voor Ricoeur filosofisch relevant maken. Afsluitend kunnen we dus stellen dat verhalen Ricoeurs aandacht hebben omdat ze behoren tot de rijkdom van de taal, omdat ze van doen hebben met de tijd, en omdat het plot in verhalen ons kan helpen om eenheid te vinden in veelheid. Maar hebben we met dat laatste nu niet juist toegegeven dat verhalen iets toevoegen aan de wereld — namelijk, samenhang — wat er niet al eerder was? Lijkt Ricoeur daarmee niet te stellen dat verhalen vooral manipulaties zijn van de werkelijkheid? Deze vraag zal ik beantwoorden in een volgende blogpost, waarin ik het verschil tussen geschiedenis en fictie volgens Ricoeur bespreek.
Bronnen en meer lezen
- Paul Ricoeur. 1986. “De l'interpretation” in Du Texte à l'Action, 11-35. Paris: Seuil.
- Richard Kearney. 2004. On Paul Ricoeur. The Owl of Minerva. Routledge.
- Standford Encyclopedia of Philosophy over Paul Ricoeur